Belangrijkste risico’s en onzekerheden

Calamiteiten

In maart 2020 heeft Nederland helaas ondervonden wat de impact is van een virusuitbraak op de samenleving. Dit heeft uiteraard ook grote gevolgen binnen onze scholen. De financiële impact is beperkt. De impact op leerlingen, ouders en docenten is echter zeer groot.

Herbezetting medewerkers

Vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd verlaat een groot aantal medewerkers de komende jaren de scholen. Er is zorg over de wijze waarop kennis en expertise in de scholen kan worden behouden.

Toenemend omvang van tijdelijke middelen

In de afgelopen jaren is de omvang van het deel tijdelijke middelen voor specifieke taken op de OMO begroting fors gegroeid. Voor het uitvoeren van deze taken zijn medewerkers nodig die als gevolg van het tijdelijke karakter moeilijk een perspectief aangeboden kunnen krijgen.   

Korte termijn handelen overheid

De vereniging loopt het risico dat wet- en regelgeving worden aangepast door de overheid. Het korte termijn denken van de overheid leidt tot onzekere financieringsstromen als gevolg van het aanscherpen van bekostigingsvoorwaarden of gedeeltelijke bezuinigingen.

Vereenvoudiging bekostigingsmodel

In 2022 zal het bekostigingsmodel voor het voortgezet onderwijs worden vereenvoudigd. De hoofdelementen van het nieuwe model zijn:

  • Vaste voet per vestiging: De definitie van een vestiging is een schoolgebouw, waar onderwijs wordt gegeven aan een minimum aantal leerlingen. Het gaat om 70 leerlingen voor een vestiging waar uitsluitend praktijkonderwijs wordt gegeven en 130 leerlingen voor overige vestigingen. Als een bestuur meer vestigingen of scholen in één gebouw heeft, wordt maar één vaste voet verstrekt.

  • Bedrag per leerling: Er komen tarieven voor twee categorieën leerlingen: een hoger bedrag per leerling praktijkgericht (bvo) en een lager bedrag per leerling theoretisch (avo).

  • Daarnaast komt er een aanvullende bekostigingsregeling voor de gemengde leerweg en een aparte regeling voor geïsoleerd gelegen scholen.

Om het verschil van de oude naar de nieuwe regeling te overbruggen wordt een overgangsperiode van vier jaar ingesteld. In stappen van telkens 25 procent wordt toegewerkt naar het nieuwe financieringssysteem. Op basis van de huidige berekeningen zijn de effecten voor de vereniging op totaalniveau beperkt, maar is sprake van grote verschillen bij de individuele scholen.

Prestatiebox

De middelen uit de prestatiebox blijven ook in 2022 beschikbaar. Circa 2/3 van middelen wordt toegevoegd aan de reguliere lumpsum. De overige gelden worden ingezet voor het realiseren van de nog niet behaalde doelstelling uit het sectorakkoord VO, bijvoorbeeld strategisch personeelsbeleid, voorkomen van zittenblijven en de thuiszittersaanpak. Het is onzeker op welke bedragen de scholen de komende jaren aanspraak kunnen maken. 

Loonkosten

Op 31 december 2020 is de looptijd van de cao vo 2020 verstreken. De sociale partners hebben besloten om deze cao niet op te zeggen, waardoor deze van rechtswege is verlengd tot en met 31 december 2021. Momenteel worden wel gesprekken met de bonden gevoerd om tot een nieuwe cao te komen. Er bestaat hierdoor wel onzekerheid over de loonkostenontwikkelingen. Daarbij is onbekend in welke mate aanpassingen in de loonkosten doorwerken in de lumpsum. Dit geldt eveneens voor de ontwikkelingen in de werkgeverslasten (premieontwikkelingen). Vooralsnog is het uitgangspunt dat loon- en premieontwikkelingen volledig worden gecompenseerd. Momenteel worden wel gesprekken met de bonden gevoerd om tot een nieuwe cao te komen. Daarbij zal conform de afspraken uit het regeerakkoord worden gestreefd naar een cao voor vo en po.

Taakstellingen

In de verschillende begrotingen is aangegeven dat enerzijds het totaal aan overheidsbezuinigingen, zoals die grotendeels zijn vastgelegd in de financiële kaders, en anderzijds de ontwikkeling van leerlingaantallen de exploitatie onder druk zet. Om tot een structureel sluitende begroting te komen is een aantal taakstellende bezuinigingen opgenomen, met name op de formatie binnen de verschillende scholen. Op een enkele school is er sprake van een beperkte boventalligheid. In de meeste gevallen zal het natuurlijk verloop toereikend zijn om de taakstellingen te realiseren (los van frictie). Hiervoor geldt dat een en ander wordt bewaakt door middel van de perioderapportages.

Weerstandsvermogen

Alle afzonderlijke OMO-scholen beschikken over een eigen financiële administratie en een reservepositie. Deze reserves tezamen maken het merendeel uit van het eigen vermogen van de gehele vereniging. Voor iedere school is een streefwaarde van het weerstandsvermogen afgesproken van 8%. Voor scholen die niet aan deze waarde voldoen geldt dat maatregelen zijn of worden genomen om de exploitatie en het weerstandsvermogen weer op orde te krijgen. De vorderingen hiervan worden nauwlettend gevolgd via de perioderapportages.

Doordecentralisatie

In de sector voor het voortgezet onderwijs ligt de verantwoordelijkheid voor de financiering van nieuwbouw sinds de decentralisatie in 1996 bij gemeenten. Als het gaat om verbouw en groot onderhoud is het schoolbestuur verantwoordelijk. Sinds de decentralisatie bestaat de mogelijkheid voor gemeenten om de verantwoordelijkheid door te decentraliseren naar schoolbesturen. Een gemeente kan dit doen door met een schoolbestuur een overeenkomst te sluiten, waarbij de taken en investeringsmiddelen voor de onderwijshuisvesting worden overgedragen. Hierdoor komt een schoolbestuur in de positie om met een integrale(re) visie naar de huisvesting te kijken.

Sinds 2000 maakt de vereniging gebruik van doordecentralisatie. Inmiddels heeft de vereniging met 15 gemeenten een overeenkomst, waarbij de vereniging de verantwoordelijkheid voor de financiering van (vooral grootschalige) bouwprojecten draagt. Aan de hand van robuuste rekenmodellen worden de inkomsten, uitgaven en waarderingen van deze overeenkomsten periodiek gemonitord door alle interne en externe belanghebbenden.

Overige huisvestingsprojecten

Door de ontwikkeling van de bouwprijzen worden ook risico’s gelopen bij de uitvoeringsprogramma’s in het kader van het IHP in diverse gemeenten. Door de stijging van de bouwprijzen nemen de eigen bijdragen in deze projecten toe.